Onze koning (1)

Twee weken geleden schreef ik al over onze koning. Wat heeft dit met IJsselstein te maken, zullen sommige lezers denken. Voor de historibeten onder ons: Willem Alexander is nog altijd baron van IJsselstein en dat is een zegen voor hem, want dit biedt hem een eervolle uitweg vanuit het koningschap. 

Arme kerel, hij doet zó zijn best om iedereen te pleasen. Vergeefse moeite, zo weet ik uit ervaring. Hij zou misschien een voorbeeld moeten nemen aan zijn bet-overgrootvader koning Willem III (1817 – 1890) die zich van niets en niemand iets aantrok. 

Al helemaal niet van populariteits-scores, die bestonden 150 jaar geleden nog niet, en met ministers veegde hij de vloer aan. Premier Thorbecke had altijd een bos pennen bij zich als hij vanuit den Haag naar het Loo in Apeldoorn afreisde om Zijne Majesteit tussen diens talrijke jachtpartijen en buitenechtelijke uitspattingen door een stapel documenten te laten ondertekenen. 

De koning had de gewoonte om bij het vluchtig lezen van onwelgevallige besluiten de hem aangereikte pen door de kamer te gooien. De premier overhandigde hem vervolgens onverstoorbaar een nieuwe pen, en meestal kostte het niet meer dan vijf pennen om de gewenste handtekening te bemachtigen. 

Ook de toenmalige minister van Oorlog August Weitzel (1816 – 1896) had heel wat met de koning te stellen, zo blijkt uit Weitzels memoires.
Zo had de koning eens het ongenoegen van de Zwitserse autoriteiten gewekt door regelmatig piemelnaakt op het balkon van zijn vakantiehuis aan het meer van Genève naar passerende veerboten te zwaaien.

(Wordt vervolgd)