Van Ierse Bradley tot Bommelse Breddels (3/4)

"Ik ben geboren in Noord-Ierland op 3 mei 1685 op een boerderij in de buurt van het dorp Buncrana. De boerderij staat aan de zee-inham, genaamd Lough Swilly. Ik heb nog twee broers en een zuster. Mijn familie leefde van wat de grond rondom de boerderij opbracht en van de visvangst. Mijn jongste broer en ik hielden ons daar voornamelijk mee bezig. De boerderij en de grond pachtten wij van Sir Arthur Chichester. De eigenaar die in het nabijgelegen kasteel woonde. Het hele gebied rondom de stad Derry werd in die tijd regelmatig blootgesteld aan gevechten en plunderingen door allerlei ongeregelde troepen. Het was gewoon niet veilig meer en mijn ouders besloten dan ook te vertrekken naar het nieuwe land aan de overzijde van de grote zee. Ik besloot, na vele gesprekken, niet mee te gaan. Dus op een ochtend vertrokken zij, zonder mij, naar de haven om de oversteek te maken. Het afscheid, vooral van mijn moeder, was zeer emotioneel. Maar, ik was vastbesloten, en wilde via de Noordzee naar het vasteland om daar mijn heil te zoeken."

Ik stopte even met vertellen en intussen schonk Jenette de glazen nog eens vol. "En toen John, wat gebeurde er verder?", zei Van Sickel. "Ik ben razend benieuwd!" "Dingen gaan niet altijd, zoals je zou wensen", zei ik. "Ik vertrok naar Cork, op zoek naar een schip waarop ik zou kunnen aanmonsteren als matroos om op die manier mijn overtocht te verdienen. Het liep compleet anders. Ik belandde na een lange dag zoeken in een havenkroeg en raakte in gesprek met een goedgeklede man die me een pul bier aanbood en mijn verhaal aanhoorde. De ene pul na de andere werd door mij geleegd en op een zeker moment werd ik, ondersteund door mijn gulle vriend, naar een ruimte achter de kroeg gebracht waar ik op een berg stro mijn roes kon gaan uitslapen. De volgende ochtend werd ik wakker met een barstende hoofdpijn en begaf ik me naar de voordeur om wat frisse lucht op te snuiven. Daar werd mij de weg versperd door mijn vriend van de vorige avond. Hij duwde mij een vel papier onder de neus. Ik las de tekst en zag onderaan mijn naam staan.

Ik keek hem vragend aan en vroeg: "Wat is dit?"

"Gefeliciteerd," zei hij. "Je bent ingetreden in het roemruchte leger van de soevereine vorst Frederik Willem I van Brandenburg. Vanmiddag vertrekken we naar het vasteland en vandaar reizen we door naar onze plaats van bestemming." De grond zakte onder mijn voeten weg, maar ik wist dat ik geen kant op kon. Ik bleek niet de enige te zijn want, toen we 's middags bij de haven aankwamen, was de groep gegroeid tot zo'n vijftig mannen. Allemaal geronseld dus!

Na dagenlang zeilen rondden we de Hollandse noordkust. We zagen aan stuurboordzijde regelmatig eilanden waar we aan voorbij trokken. Uiteindelijk meerden we af en werden we de wal op gedirigeerd. Meer dan de helft van mijn lotgenoten was tijdens de lange tocht zeeziek geworden waar ik, als visser, geen last van had."

Wordt vervolgd.