Van Ierse Bradley tot Bommelse Breddels (1/4)

Langzaam zakt de zon richting de horizon. Mijn zoon Johannes van vijf en ik zien dat gebeuren, zittend in het gras langs de rivier. "Waar gaat de zon naar toe?" vraagt hij? "De zon gaat slapen Johannes, net als jij straks."

We zeggen allebei een tijdje niks en kijken alleen maar naar de ondergaande zon. Ik voel me intens gelukkig. Hoe anders was dat zeven jaar geleden toen ik, verkleumd en gewond, om hulp vroeg aan de poortwachter aan de oostkant van Zaltbommel. De man begreep me niet, maar toen ik naar mijn gewonde been wees, knikte hij, gaf me een kruik water en vertrok, maar liet me wel buiten de poort. Ik zette mezelf met m'n rug tegen de stadsmuur en wachtte op wat er komen zou.

Na verloop van tijd ging de poort weer open en verscheen de poortwachter samen met een oudere man met grijs haar en een baard. Hij droeg een lange mantel en had een tas bij zich. Hij vroeg me iets wat ik niet verstond, maar toen ik wat terugzei in mijn eigen taal, bleek dat hij me wel had begrepen en antwoordde hij, zij het niet vloeiend, maar ik verstond hem. Hij bekeek de wond aan m'n been en toen ik hem uitlegde dat die was veroorzaakt door de punt van een lans, knikte hij begrijpend.

Hij ging in gesprek met de poortwachter. Die schudde eerst van nee en maakte daar allerlei armgebaren bij waaruit ik kon opmaken dat het voorstel van de chirurgijn, want dat was de man, niet direct in goede aarde viel. Maar na enig heen en weer gepraat merkte ik dat de poortwachter door de knieën ging en dat de heelmeester het dispuut had gewonnen.

Zijn gelijk bestond daarin dat hij me mee wilde nemen naar zijn huis om daar mijn beenwond te behandelen. Dat kon hij onmogelijk, zei hij, hier in het natte gras. Aldus, door hem ondersteund, strompelde ik de stad in. Onderweg werden we door de inwoners met nieuwsgierige blikken bekeken, als was ik een jaarmarkt rariteit.

Aangekomen in de straat, welke later de Ruiterstraat bleek te zijn, gingen we via een wat hoger liggende stoep zijn huis binnen. Een verrassend ruime woning. Een lange gang voerde naar zijn praktijkruimte waar hij me een bank aanwees waarop ik moest gaan liggen.

De chirurgijn stelde zichzelf voor als Rutger van Sickel. Ik zei dat ik John Bradley heette en dat ik uit Ierland afkomstig was en als huursoldaat had gevochten in de Elzas. "Ah", zei hij, "daar wil ik later alles over horen, maar eerst ga ik de wond aan uw been behandelen." Van Sickel liep naar de deur, opende die, en riep: "Jenette, kom je even?" Na enkele ogenblikken kwam er een jonge vrouw de werkkamer binnen die me vriendelijk toeknikte. "Dit is mijn dochter Jenette," zei Van Sickel, "sinds het overlijden van mijn vrouw bestiert zij het huishouden en helpt me af en toe in de praktijk. Jenette, wil je me zo snel mogelijk een ketel heet water brengen, en wat schone doeken?"

Wordt vervolgd.