Afbeelding
Foto: Rob Reis

Het verdwenen graf van
Maarten van Rossem

De uit de Bommelerwaard afkomstige Maarten van Rossem (ca. 1495-1555) was de meest gevreesde legerleider in dienst van de laatste autonome hertogen van Gelre. Schrijvers schilderen Van Rossem af als een bebaarde duivel die dood en verderf zaaide, vooral op het Brabantse platteland in de jaren 1542 en 1543. In dienst bij de Habsburgse keizer Karel V, kreeg Van Rossem een veelbelovende leerling onder zijn hoede: Willem van Oranje, de latere Vader des Vaderlands. Na Van Rossems overlijden op 7 juni 1555, werden zijn stoffelijke resten onder begeleiding van Willem van Oranje, die grote bewondering koesterde voor zijn leermeester, naar Rossum gebracht. Daar werd de oude veldmaarschalk begraven in de kerk van Sint Maarten, de tegenwoordige protestantse kerk aan Maasdijk 14. In die kerk stond een indrukwekkend marmeren praalgraf met daarop een Latijns grafdicht van de Antwerpse dichter Franciscus Sweertius, waarin Van Rossem getypeerd wordt als 'een bliksem van de oorlog' met 'vuur en zwaard'. Toen in 1599 de Spaanse troepen van Francisco de Mendoza de Bommelerwaard genaderd waren, werd het graf geplunderd in de hoop er kostbaarheden te vinden. Tot verbazing van de grafschenners, werden alleen waardeloze kanonskogels aangetroffen. Kardinaal Andreas van Oostenrijk, naamgever van het nabijgelegen fort Sint Andries, vond de vernieling van het graf onaanvaardbaar en liet de stoffelijke resten overbrengen naar de Sint Jan in 's-Hertogenbosch. Daar vonden Van Rossems resten echter geen rust. Het graf verdween op mysterieuze wijze. Een Bossche historicus schrijft in 1847 dat het graf van Maarten van Rossem naar een Kloosterkerk in de Postelstraat was verplaatst, maar ook daarvan ontbreekt tegenwoordig ieder spoor. In Gemeentemuseum Arnhem werd nog de (vermeende) schedel van de oude veldheer bewaard. Tijdens de Tweede Wereldoorlog ging ook die voorgoed verloren.