Een gitzwarte zaterdag in september

nieuwpoort/langerak • Het is 1993. We schrijven zaterdag de achttiende september. Het is vrij aardig weer. Zo'n dag om nog van alles te doen. Ik heb me voorgenomen om mijn kievitsbonen te oogsten. Kunnen ze meteen lekker drogen.

Maar als ik in de loop van de middag zit te pellen, krijg ik een telefoontje van de krant. Er zou brand zijn bij de Vezelpers.

Mooi weer, de brand dicht bij huis, kortom, dat doen we met de fiets.

Naderend via de Oostsingel voldoet de aanblik van het bedrijf, dat houtvezels tot grote stevige balen perst, bepaald niet aan mijn verwachtingspatroon. Oké, ik zie de brandweerwagens van Nieuwpoort en Langerak. Maar geen echte bluswerkzaamheden.

Ik begrijp dat de smeulende brand ergens bovenin het gebouw moet zijn. Ik noteer wat gegevens en maak hier en daar een praatje.

Echt haast heb ik niet. Het is immers mooi weer en die kievitsbonen wachten wel.

Doolhof

Zo verstrijkt de tijd. Ik ga op zoek naar een kop koffie. Ergens binnen, neem ik aan. Ik loop de grote hal in. Door een doolhof van hoog opgestapelde balen houtvezel kom ik in de kantine.

Samen met een brandweerman, die ook aan een kop koffie toe is, probeer ik het apparaat aan de praat te krijgen. Dat lukt van geen kant.

Dan begin ik me af te vragen of langer blijven nog wel zin heeft. Geen koffie en een groot verhaal zit er toch niet in. Met andere woorden. Wat doe ik hier nog.

Tegen de jongens die ik tegenkom zeg ik: "Mannen, ik vertrek. Dit brandje is niet erg genoeg voor een verhaal. We doen het wel via de politieberichten."

Foute boel

Amper thuis maakt 'n enorme klap duidelijk dat het foute boel is bij De Vezelpers. Een grote zwarte rookkolom stijgt op. Het ziet er onheilspellend uit.

Weer terug op het terrein sta ik met stomheid geslagen. Wat een vuur, wat een ravage. Ik loop naar de achterkant van het brandende gebouw. Overal zie ik gewonde brandweermensen. Een enkele al onder de hoede van toegesnelde EHBO-ers. Maar ook een brandweerman alleen. Hij houdt met een waterslang zijn verbrande handen doorlopend nat.

Dan zegt hij: "En nou. Ed? Is het nou wél erg genoeg voor een verhaal."

"Ja", zeg ik, "maar geloof me, zó erg hoeft het voor mij echt niet."

Rampplek

Intussen arriveren op de rampplek, naar het lijkt zonder ophouden, ziekenwagens, politiewagens, brandweerwagens en steeds meer EHBO-ers.

Er wordt een commandopost ingericht. En er komt een plek waar de gewonden zoveel mogelijk worden verzameld.

In de lucht cirkelt een helikopter van de politie. Al die sirenes, het geluid van de helikopter, het brandende gebouw en de zwarte rook als een wolk daarboven.

"Het lijkt wel oorlog", denk ik bij mezelf. Het is allemaal zo onwerkelijk.

Ernstig verbrand

Ondersteund door hulpverleners komt een brandweerman, die in de Lek was gesprongen, naar de verzamelplaats. Ik zie dat zijn handen ernstig verbrand zijn. De eerste gewonden worden per ambulance afgevoerd. Wij allemaal beseffen op dat moment dat brandweerman Jaap Korevaar het, midden in die vuurzee, nooit overleefd kan hebben. We begrijpen ook dat brandweerman Frans Bos op het voorterrein en Peter Houweling van De Vezelpers die in het kantoortje eerste hulp krijgt, er zeer ernstig aan toe zijn.

Discipline

Wat me opvalt is de discipline, die de Langerakkers en Nieuwpoorters op kunnen brengen. Niemand komt nieuwsgierig het terrein op. Niemand loopt onnodig in de weg. Iedereen waakt ervoor dat de hulpverleners hun werk zo goed mogelijk kunnen doen. Vanaf de dijk kijken ze met ontzetting toe.        

Een cameraploeg van het Journaal arriveert. Vanuit de commandowagen worden we vanaf nu ook officieel bijgepraat.

De Vezelpers is vandaag landelijk nieuws.

Tikkende tijdbom

Na uren verlaat ik de rampplek. Ik moet mijn verhaal gaan maken. Eenmaal thuis vraag ik me af wat het toch was dat me deed besluiten om die middag te vertrekken. Te vertrekken uit het gebouw dat in feite 'n grote tikkende tijdbom was. Wat als ik nog in die kantine had gezeten. Ik was er door die doolhof van opgestapelde pakken immers nooit meer uitgekomen.

Het kan niet anders. Ik moet wel een heel belangrijk engeltje op mijn schouder hebben gehad.

De zaterdag. Die zo mooi begon. Maar die een gitzwarte zaterdag werd.

Ed van Tuijl