Gezienus d'n Ongewone (deel 5)

Als kleuter was Gezienus bijna altijd buiten te vinden. Zijn ouders hadden achter de woning in het veendorp een groentetuin. Er werd ingemaakt om de wintermaanden door te komen. Hij leerde dus al vroeg om te gaan met alles wat er in een tuin gebeurde. Hij ging voortvarend van start in de tuin van de Zaltbommelse familie Kal, hetgeen de kapitein niet ontging.

Halverwege de ochtend maakte dominee Roodhuijzen zijn opwachting. Sinds de familie in Zaltbommel was komen wonen, bezocht hij hen regelmatig. Nadat er koffie was geserveerd, deed Kapitein Kal verslag van wat er de nacht tevoren was gebeurd, en vertelde hij de dominee het verhaal van Gezienus. Hij vroeg hem mee te lopen naar het tuinvenster en beiden keken een ogenblik zwijgend naar de bezige jongeman.

"Wat moet ik met die jongen, dominee? Hem zomaar weer de straat opsturen vind ik niks. Trouwens, als ik dat doe krijg ik ruzie met mijn vrouw." "Kan hij lezen en schrijven?" vroeg de dominee. "Ik zou het niet weten," zei Kapitein Kal, "maar ik zal het hem straks vragen."

De beide heren gingen terug naar de salon en kregen nog een kop koffie geserveerd door het dienstmeisje. Het was even stil. "Weet je wat ik zal doen", zei de dominee, "ik ga morgen een bezoek brengen aan het weeshuis en zal dan de situatie voorleggen aan de binnenvader, de heer Heijdenrijk. Misschien heeft hij een oplossing! Als Gezienus de komende dagen dan hier kan blijven, zou dat fijn zijn. Als de jongen de straat op moet, belandt hij wellicht onder het Stadhuis, en dat is denk ik niet wat we willen."

Dus bleef Gezienus een aantal dagen bij de familie Kal en hij maakte zich meer dan nuttig. De tuin zag er keurig uit en ook andere werkzaamheden verrichtte hij tot volle tevredenheid. Vier dagen later kwam dominee Roodhuijzen opnieuw op bezoek. "Goed nieuws", zo sprak hij. "Gezienus mag voorlopig in het weeshuis wonen en hij kan meteen aan het werk als arbeider in het stadsplantsoen op voorspraak van de oude heer François de Virieu die, zoals u moet weten, in zijn hoedanigheid als stadsarchitect van Zaltbommel de vestingwallen rond de stad omvormde tot een park. Gezienus krijgt ook de nodige werkkleding in bruikleen."

Gezienus werd erbij geroepen en kreeg te horen wat er was besloten. Hij nam het voorstel met beide handen aan en ging, samen met de dominee en kapitein Kal zijn opwachting maken in het weeshuis. De volgende ochtend ging hij samen met de kapitein naar de Kindertuin, waar hij werd opgewacht door een aantal plantsoenarbeiders die hem verwelkomden en voorzagen van het nodige gereedschap om in het fraaie stadsplantsoen aan het werk te gaan.

In de volgende, en tevens laatste twee delen van dit verhaal, zijn we een aantal jaren verder en lezen we hoe het Gezienus is vergaan binnen de Zaltbommelse gemeenschap, zo rond de jaren tachtig van de negentiende eeuw.