Gezienus d'n ongewone (deel 4)

Wat vooraf ging:

Gezienus heeft gewerkt aan de aanleg van de spoorbrug bij Zaltbommel. Op zoek naar spullen om een hut te bouwen, wordt hij op een nacht betrapt in het schuurtje van oud-legerkapitein Kal.

Gezienus wreef de slaap uit z'n ogen en bekeek de drie kinderen die hem zwijgend aanstaarden. De nacht was erg kort voor hem geweest. Hij richtte zich op en vroeg wie ze waren. De grootste van de drie, blijkbaar de oudste, zei dat hij Alexander heette. Nummer twee stelde zich voor als Jacob Willem. Het derde jongetje zei dat zijn naam Pieter was en dat hij in het naastgelegen weeshuis woonde.
Gezienus stond op, krabde eens op z'n hoofd en bekeek de ruimte waar hij de rest van de nacht had doorgebracht, nadat de Kapitein hem had betrapt bij zijn inbraakpoging. De gedachte aan het moment dat hij de punt van de sabel op z'n keel voelde, bezorgde hem opnieuw rillingen. De deur ging open, de kapitein en zijn vrouw kwamen binnen en zeiden hem dat hij hen moest volgen. De kinderen kregen de opdracht om buiten te gaan spelen.
Via het tuinpad gingen ze het huis binnen. Aan het eind van de gang betraden ze een kamer. Minette, de vrouw van de kapitein, zei dat hij wel honger zou hebben, wat hij beaamde. Ze gaf een jonge vrouw met een wit schortje, blijkbaar een dienstmeisje, opdracht iets voor hem te bereiden. Tijdens het eten keek hij eens om zich heen en zag een verzameling voorwerpen waaronder allerlei wapens. Een set sabels, gekruist aan de wand, en een aantal vreemde, gekromde messen. Later hoorde hij dat het krissen waren. Wapens die werden gedragen door hooggeplaatste Javaanse mannen. Ook zag hij diverse ingelijste afbeeldingen van officieren. Op één ervan herkende hij de kapitein in gala-uniform.
De kapitein zag hem kijken en vertelde hem dat hij had gediend in het Oost-Indische leger en na zijn pensionering met zijn gezin in het rustige Zaltbommel was komen wonen om van een welverdiend pensioen te gaan genieten. Hij verhief zijn stem toen hij Gezienus aankeek en hem inpeperde dat hij niet had verwacht
geconfronteerd te worden met nachtelijke inbrekers. Gezienus boog zijn hoofd, zei dat het hem enorm speet en hoopte dat hij niet zou worden overgedragen aan het plaatselijk gezag. "Daar moet ik nog eens ernstig over nadenken", zei de kapitein.
Minette had tot dan gezwegen, keek haar man aan, zei dat later in de ochtend dominee Roodhuysen op bezoek zou komen en dat het misschien zinvol zou zijn de situatie met hem te gaan bespreken. Haar man aarzelde wat, maar stemde uiteindelijk in met het voorstel.
"Jij gaat vandaag, tot na het bezoek van de dominee, je nuttig maken in de tuin. Er liggen nogal wat dode takken en bladeren die op de composthoop thuis horen. In de schuur staan klompen en als je het koud krijgt pak je maar een jas van de wand". Aldus de kapitein. Gezienus besefte het nog niet, maar het moment dat hij de tuin betrad, zorgde voor een omwenteling in zijn leven.

Wordt vervolgd.