Gezienus d'n ongewone (deel 3)

Wat vooraf ging:

Nadat de werkzaamheden aan de spoorbrug over de Waal tussen Waardenburg en Zaltbommel waren beëindigd, besloot Gezienus niet terug te keren naar het Drentse land waarvan hij afkomstig was, aangezien zijn beide ouders overleden waren. Hij wilde in Zaltbommel blijven en een toekomst opbouwen. Al zijn pogingen om werk en onderdak te vinden mislukten. Als vreemdeling met een raar accent bleven de deuren voor hem gesloten. Hij was ten einde raad en besloot terug te gaan naar de brug om verderop naar het oosten een hut te bouwen tegen de dijk. Gereedschap had hij niet dus zocht hij 's nachts in stallen en schuren naar de noodzakelijke hulpmiddelen. Zo belandde hij op een donkere novembernacht in een schuurtje op het Kerkplein en werd hij betrapt. Het koude staal van een vlijmscherpe sabel in zijn nek deed hem verstijven van angst en schrik.

"Sta op!" zei de man van de sabel. Gezienus richtte zich langzaam op en zag dat de punt van het wapen angstig dicht in de buurt van zijn keel werd gehouden.
"Vertel op, wat doe je hier?" Gezienus kon eigenlijk geen zinnig woord uitbrengen en brabbelde maar wat over honger en kou.

Inmiddels had oud-legerkapitein Kal, bewoner van het huis, de sabel laten zakken, sommeerde Gezienus het schuurtje te verlaten, beval hem met barse stem de bijkeuken in te gaan en zei hem te gaan zitten.
De echtgenote van de kapitein was intussen ook de keuken ingelopen en verzocht haar man het vervaarlijke wapen op te bergen, waaraan hij met enige aarzeling voldeed.

Of het kwam door de aanwezigheid van de vrouw is moeilijk te zeggen, maar Gezienus begon te vertellen en hield niet meer op. Alles wat hij had meegemaakt tijdens zijn werkzaamheden aan de brug, zijn pogingen om in Zaltbommel voet aan de grond te krijgen, niets hield hij voor zich. De kapitein en zijn vrouw luisterden, zonder hem te onderbreken.

Toen hij klaar was met vertellen bleef het geruime tijd stil.
De vrouw van de kapitein was de eerste die iets zei. "Je zult zeker wel honger hebben?" Hij knikte. Ze haalde uit de keukenkast wat brood en kaas, legde dat op een houten plank en gaf het aan hem. Gezienus viel op het voedsel aan als was hij een hongerige wolf. Binnen de kortste keren had hij het op.

"Wat nu", zei de kapitein. "wat moeten we met je doen?"
"We kunnen die jongen toch niet de nacht in sturen", zei z'n vrouw. "Ik pak wel een paar dekens en dan kan hij vannacht in het schuurtje blijven. Morgenochtend zien we wel verder."
Zo gebeurde het dat Gezienus de rest van de nacht in het schuurtje doorbracht. Toen het eerste licht door de kleine vensters binnenviel, ontwaakte hij en keek hij in de gezichtjes van drie kleine kinderen die hem nieuwsgierig aanstaarden.

Wordt vervolgd.