De veerman

We volgen veerman Lambert tijdens de noodsituatie vanwege hoogwater in februari 2025.

Hij had vanuit de auto gezien dat er een klein eindje verder een flinke verhoging in het weidelandschap was met een groep bomen en struiken. Hij waadde er naar toe en was blij vaste grond onder zijn voeten te hebben. Hij ging een paar keer heen en weer naar zijn auto om nog meer bruikbare spullen op te halen zoals een dikke plaid, een groot stuk zeildoek en zijn gereedschapskoffer. Bij zijn laatste bezoek nam hij de jerrycan met benzine mee en haastte hij zich terug naar de verhoging, want het snel stijgende water liep bijna zijn laarzen in.

Hij nam zijn telefoon en wilde zijn vrouw bellen maar tot overmaat van ramp was er geen verbinding mogelijk.

Op het hoogste punt stonden een aantal bomen en struiken. Dichterbij gekomen zag hij achter de bomen een paar flinke stapels wilgentakken liggen, in bundels bijeengehouden door brede kunststof spanbanden. Inmiddels was het bijna middag en hij begreep dat het hoog tijd werd om te zorgen dat hij enige beschutting kreeg tegen de regen en de kou. De grote bundels hout konden hem zeker daarbij van pas komen.
Het water was inmiddels zo hoog gestegen dat hij zich op zijn terp, zo was hij de verhoging inmiddels gaan noemen, op een eiland waande. Om hem heen alleen maar water. Hij schatte dat het minstens anderhalve meter hoog stond. Hij kon nog net het dak van zijn auto zien onder het water-oppervlak.
Hij nam zijn gereedschapskist en inspecteerde de inhoud. Aan boord van de pont viel er geregeld wel wat te repareren of had iemand met pech hulp nodig. De kist was dus ruimschoots voorzien van allerlei zaken die van nut konden zijn. Een sterke zaklamp, twee met gas gevulde aanstekers, een klein EHBO-kistje en natuurlijk wat handgereedschap.

Vijf dagen later…

In een hoekje van de provisorisch gebouwde hut van wilgentakken en met het stuk zeildoek als dak om de regen buiten te houden, zat Lambert opgevouwen met zijn regenpak aan en de plaid om zijn benen geslagen wanhopig te proberen een beetje warm te blijven. Hij raakte snel door zijn kleine voorraad eten en drinken heen en had zichzelf inmiddels al noodgedwongen op rantsoen moeten zetten.
Tijdens de vijf lange dagen en nachten die hij op de terp had doorgebracht, hoopte hij steeds maar dat er snel hulp zou komen, maar helaas, het bleef doodstil in het ondergelopen poldergebied. Hij zag geen enkel teken van leven.
Na de tweede dag had hij zich afgevraagd waarom ze nog niet naar hem kwamen zoeken maar op de vijfde dag begon hij meer en meer te beseffen dat het zoeken naar hem voor hulpverleners een speld in een hooiberg moest zijn.

Hij moest gauw wat bedenken anders zou het slecht met hem aflopen, dat was zeker.

(Wordt vervolgd)